1942


Vervolging

Op 30 juli moeten de eerste 2.000 Rotterdamse joden zich melden bij Loods 24, een houten barak aan de Entrepothaven. Van hieruit voert de bezetter ze naar kamp Westerbork, een tussenstop op weg naar de Duitse vernietigingskampen.

 

Een bijzonder schrijnend hoofdstuk in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog is de vervolging van joden. Al enkele maanden na de bezetting beginnen de Duitsers met een stroom van anti-joodse maatregelen. De bewegingsvrijheid van joden wordt steeds meer ingeperkt, joodse leerlingen worden van openbare scholen verwijderd en de verplichting tot het dragen van de Davidsster brengt deze bevolkingsgroep in een steeds groter isolement.

Op 30 juni 1942 beginnen de deportaties van Joden naar vernietigingskampen. In Rotterdam krijgen de eerste tweeduizend Rotterdammers de oproep om zich te melden bij Loods 24, gelegen aan het spoor achter een muur op een afgelegen stuk haventerrein. Daarna volgen de oproepen en transporten elkaar in hoog tempo op. Bijna iedere week vertrekt er een trein. Omdat niet alle opgeroepenen op komen dagen, voeren de Duitsers in het najaar van 1942 razzia’s uit.

De slachtoffers worden uit hun huizen gehaald en door Duitse soldaten en Nederlandse agenten naar Loods 24 gebracht. Via onder meer Havelte, Westerbork en Vught, gaan ze op transport naar vernietigingskampen als Auschwitz en Sobibor. Van de ongeveer 11.000 weggevoerde Rotterdamse joden keren er maar zo’n 1.000 terug.

Het eerste transport vanuit Rotterdam vertrok op 30 juli 1942. Tussen 30 juli 1942 en 22 april 1943 werden 6.536 mensen via Loods 24 gedeporteerd. De jaarlijkse herdenking van deze tragedie vindt plaats op 30 juli bij 'het muurtje', restant van Loods 24, aan de Entrepotstraat Rotterdam.